Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5855

Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701903/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) appellant op straffe van bestuursdwang gelast vóór 27 maart 2006 om 06:00 uur alle bouwvergunningplichtige bouwwerken van het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) te verwijderen, voor zover aanwezig binnen een omkaderd gebied, zoals aangegeven op een bij dat besluit behorende luchtfoto.


Uitspraak

200701903/1. Datum uitspraak: 17 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Heerlen, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1510 van de rechtbank Maastricht van 5 februari 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) appellant op straffe van bestuursdwang gelast vóór 27 maart 2006 om 06:00 uur alle bouwvergunningplichtige bouwwerken van het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) te verwijderen, voor zover aanwezig binnen een omkaderd gebied, zoals aangegeven op een bij dat besluit behorende luchtfoto. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder toelichting dat onder "alle bouwvergunningplichtige bouwwerken" dient te worden verstaan: een stacaravan met daaraan vast een circuswagen, een kleine tourcaravan, een container en een bouwwerk tegen de container, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen     2.1.    Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met betrekking tot de vermelde bouwwerken handhavend mocht optreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat appellant, zonder daartoe vereiste bouwvergunning, nabij de door hem op het perceel bewoonde woonwagenstandplaats bouwwerken heeft opgericht, geen concreet zicht op legalisatie van die bouwwerken bestond en geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die het college mogelijk hadden moeten doen afzien van het treffen van handhavingsmaatregelen. 2.2.    Dat het college ten onrechte niet onderzocht heeft, welk belang de verzoeker om handhaving bij zijn verzoek had, heeft appellant voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat appellant dit niet voor de rechtbank heeft kunnen aanvoeren, kan het betoog niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. 2.3.    Dat de rechtbank ten onrechte niet op het betoog van appellant dat de gegunde begunstigingstermijn onredelijk kort is is ingegaan, geeft voorts geen aanleiding haar uitspraak te vernietigen, nu het in beroep aangevoerde niet tot dat oordeel leidt. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Klein Nulent Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007 218-530.